Katholieke Klokken- en Orgelraad


Toelichting op de gebruikte afkortingen


Hieronder vindt u per kolomnr. de toelichting

  1. Plaatsnaam. Plaats waarin het gebouw is gelegen. Gemeentenamen zijn niet vermeld. Soms wordt tussen haken een nadere plaatsaanduiding (b.v. een stadsdeel of buurtschap) gegeven.

  2. Naam kerkgelegenheid. Naam van het gebouw. Spelling idem als E.

  3. Gebouw. Geeft de functie van het gebouw weer.

  4. Kath = kathedraal
    Prk = parochiekerk
    Reck = rectoraatskerk
    Kc = Kerkcentrum
    Oekc = Oecumenisch kerkcentrum
    Kap = Kapel
    Hkap = hulpkapel
    Mfc = multifunctioneel centrum
    Ows = School of opleidingscentrum
    Klo = klooster
    Zrs = zusters
    Brd = broeders
    Zkh = Ziekenhuis
    Psyc = psychiatrisch centrum
    Vzh = Verzorgingshuis
    Bjc = bejaardencentrum
    Wzc = woonzorgcentrum
    Zc = zorgcentrum
    Kvh = kloosterverzorgingshuis
    Gvn = Penitentiare instelling
    Crem = crematorium
    Mus = museum
    Spi = Spiritueel centrum


  5. Straatnaam. Voor zover als mogelijk is het adres van het gebouw vermeld. Voor adresgegevens van het contactadres raadplege men de Pius Almanak.


  6. Postcode. Idem.


  7. Parochienaam. Deze kan overeenkomen met de naam van de kerkgelegenheid maar er kunnen (in geval van fusie of federatie van parochies) ook meerdere kerkgelegenheden deel van uitmaken die elk hun eigen naam dragen. Voor zover vermeld in de Pius Almanak is de spelling daarvan aangehouden. Dit geldt ook voor de voorvoegsels ‘H.’ , ‘St.-‘ , ‘O.L.Vrouw,’ etc.


  8. Samenwerkingsverband. De naam van het verband waaronder (naburige) parochies met elkaar samenwerken


  9. Dekenaat of Vicariaat. Parochie is gelegen in dit Dekenaat
  10. Laatste Wijziging. Datum invoer of wijziging gegevens


  11. KKOR nr.


  12. Documentnummer in het KKOR archief (te Leimuiden) over het orgel.
  13. Plaats (of functie) van het orgel in het gebouw, wordt alleen vermeldt bij de aanwezigheid van meer dan één orgel.


  14. Hoofd = meestal op de gallerij
    Koor / altaar = meestal in de nabijheid van het priesterkoor


  15. Aantal (#) orgels.


  16. Getal wordt gebruikt als rekeneenheid tbv eventuele statistieken
    0 = geen pijporgel
    1 = pijporgel
    e = elektronium


  17. # klav Aantal klavieren


  18. I = een manuaal, II = twee manualen, enz.
    vp = zelfstandig ped, ap = aangehangen pedaal cq geen eigen registreerbare stemmen.
    Het aantal manualen is tevens de vermelding van het aantal zelfstandig te bespelen werken. Voor het geval dit anders is zijn de volgende codes mogelijk:
    II(I=res) = twee manualen aanwezig waarvan een manuaal één (nog) niet is ingevuld;
    III(II=km) = II fungeert als zg. koppelmanuaal.


  19. # Registers: geeft het totaal aantal registerknoppen weer die een pijprij (stem) bedienen.


  20. - Bas/disc. delingen worden geteld als een register als het een doorlopende rij betreft.
    - Indien er pijprijen zijn die niet doorlopen over het gehele manuaal, dan wordt dit als volgt weergeven: X (Y half) betekent dat er van X pijprijen Y (halve rijen) niet doorlopend zijn. Bijv. in 8 (2half) kunnen dat een Cornet V disc. en een Clairon 4’ bas zijn. Het orgel heeft dus 6 hele en 2 halve stemmen.
    - In het geval van de aanwezigheid van units is de weergave als volgt: X(Zst,Yun). Waarin Y het aantal afgeleide registers is en Z het aantal stamregisters. Bijv. 15(1st,3un) geeft aan dat er van de 15 registers 3 registers zijn afgeleid van 1 stamrij.
    - In het geval van de aanwezigheid van transmissies is de weergave als volgt: X (Ytr). Bijv. 15(3tr) geeft aan dat er van de 15 registers drie registerknoppen zijn gekoppeld aan dezelfde pijprij. Dat betreft altijd pijprijen waaraan geen extra pijpen (meer dan de klavieromvang) zijn toegevoegd. Een (mechanische) ‘vorzug’ vanuit een samengestelde vulstem wordt eveneens zo weergeven. Bijv. een Quint 3’ vanuit een Sesquialter.
    Werktuigelijke registers worden niet meegeteld. Hieronder vallen: koppelingen, tremulant, afsluiter, calcant, etc.
    Registerknoppen die geluiden als Nachtegaal, koekoek, trom, etc bedienen worden niet meegeteld.


  21. Tractuur. Tractuursysteem (tussen toets en windlade)


  22. M = Mechanisch
    P = Pneumatisch
    E = Rein Elektrisch
    EP = ElectroPneumatisch
    M+P(xxx) = Mechanisch met (bijv.) Pneumatisch pedaaltractuur (ped)
    M (comb.) = Mechanische toetstractuur en electr.of pneum. registertractuur.
    M (+bark) = Mechanische tractuur met tussenkomst van een Barkerhefboom.


  23. Systeem. Windladesysteem


  24. S = Sleeplade
    K = Kegellade
    R = Repetitielade (Pels)
    M = Membraamlade


  25. Bouwer: persoon of bedrijf die/dat algemeen wordt gezien als degene die het oorspronkelijke concept (voor het grootste gedeelte) heeft bepaald. (Indien van toepassing leze men ‘Maker’ ipv ‘Bouwer’)


  26. Jaar B. Idem. Datering bouw. Meestal het jaar van oplevering.


  27. Materiaalhergebruik. Naam van de bouwer van het orgel waaruit de onderdelen afkomstig zijn en de betreffende onderdelen die door de bouwer (genoemd onder 16) zijn verwerkt in het instrument.


  28. Jaar M. Datering van het onder 18 genoemde materiaal.


  29. Wijziging. Bouwer die wijzigingen van min of meer wezenlijke aard in het instrument heeft aangebracht.


  30. Jaar W. Datering wijziging.


  31. Plaatsing. Bouwer die het instrument vanuit een andere locatie heeft verplaatst. Dit kan zowel binnen als buiten het gebouw zijn geweest.


  32. Herkomst. Plaats(en) en locatie(s) waar het orgel eerder heeft gestaan.


  33. Jaar P. Datering van de verplaatsing.


  34. Restauratie: Bouwer die de laatste belangrijke restauratie of herstelwerkzaam-heden aan het instrument heeft gedaan.


  35. Jaar R. Datering restauratie.


  36. Bijzonderheid. Eventuele extra belangwekkende gegevens.


  37. Monumentnummer. Nummer van het RDMZ. Bron: ‘Het historische orgel in Nederland’ (uitgave NiVO).



© 2006-2009 www.mijn-eigen-website.nl